-
1 liguer
liguer [liegee]♦voorbeelden:1 avoir tout le monde ligué contre soi • iedereen tegen zich hebben; 〈 ook〉 het met iedereen aan de stok hebbenv( se liguer) een verbond vormen, samenspannen -
2 fédérer
fédérer [feedeeree]1 in een federatie, (ver)bond verenigen ⇒ tot een federatie, (ver)bond maken1 zich in een federatie, (ver)bond verenigen, aansluiten ⇒ een verbond aangaan, sluiten -
3 league
n. (ver)bond, liga; bond, competitie (sport); klasse, niveau; meten van afstand--------v. verenigen, bond, liga; een verbond aangaan, (zich)verbindenleague1[ lie:g] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————league2〈 werkwoord〉1 (zich) verbinden/verenigen 〈in/tot een alliantie e.d.〉 ⇒ een verbond/liga/alliantie sluiten/aangaan♦voorbeelden:1 league together • zich aaneensluiten/alliëren
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский